Toen ik vanmorgen het jongste kind naar school bracht wees ik hem op het vele getetter en gefluit buiten. Ik legde uit dat vogels fluiten bij het bouwen van een nest, net zoals papa altijd doet zodra hij gaat zagen.
“En dan?”
“Nou, dan leggen ze volgende maand een ei, in dat nest.”
“Zeker een paasei. Dat doet de paashaas gewoon hoor.”
“Nee joh, dat doen de vogels toch zelf.”
“En dan? Komt er zeker een kuiken uit?”
Het gesprek bracht me meteen weer terug in de tijd, naar een onzalige dag in juli, vorig jaar op de camping in Frankrijk. Mijn man en ik zaten ’s ochtends nietsvermoedend en uiterst relaxt van onze eerste kop koffie te genieten, in de schaduw onder de boom. Het was toen al flink warm.
Ineens schiet mijn man overeind, zegt ‘wat zit daar nou?’ en plukt een klein, vlezig vogelkuiken uit het gras.
Uit het nest gevallen natuurlijk. Overgeleverd aan de onverbiddelijke hitte en zijn vooruitzicht van een langzame honger- en dorstdood. Dit konden wij niet laten gebeuren, uiteraard, en om een lang verhaal wat in te korten: langdurig gezocht naar een nest, dit gevonden, ladder gevraagd aan de campingeigenaar, manlief die de ladder overeind hield – wat beslist niet meeviel omdat het nest op het einde van een zeer lange tak van een heel hoge boom was gebouwd en hij de ladder dus enkel op spierkracht verticaal moest zien te houden, zonder steun van wat dan ook – met daarop een angstig, omhoog klimmend kind die slechts één hand over had om zich mee vast te houden want in de andere zat het vlezige vogelkuiken, inmiddels oververhit en kleddernat door het warme en natte angsthandje van mijn oudste zoon.
Na lang proberen, het moet een dolkomisch gezicht zijn geweest voor de andere campinggasten, verklaarde mijn zoon hoog in de ladder paniekerig dat het nest verlaten leek, althans: dat dacht hij.
Daar zaten wij dan, met dat kuiken opgescheept. “Waarom moest jij dat dan ook weer zien!”, verweet ik mijn man. “Ze hebben hier natuurlijk vast weer geen dierenambulance!”
Ik probeerde het kuiken wat eten te geven maar dat lukte niet. Telkens klapte die snavel dicht, vlak voordat ik er een stuk van een in moten gehakt insect in had weten te stoppen. Het was gekkenwerk vond ik, en ik zette het beest verderop tussen de struiken.
De natuur is hard, dan moet ik dat ook zijn.
Mijn man en kinderen haalden opgelucht adem, schudden het voorval van zich af en gingen met hun opblaasorka en -krokodil op weg naar het zwembad.
Zij wel. Ik probeerde ondertussen wat te lezen, dat lukte niet erg best. Mijn gedachten gingen telkens naar het kuiken tussen de struiken en hoe hij daar vast langzaam zat te sterven. Het schuldgevoel groeide en ik dacht aan een vriend van ons die ooit zijn eigen kat de nek om draaide omdat het beestje – nog amper levend – zó hevig aangereden was dat hij niet meer te redden viel. Dan doe je zo’n kat een plezier daarmee.
Ook eten zij tegenwoordig geregeld kipfilet van eigen tuin, en ook dán moet je de kip zelf eerst nog even omleggen. Dat is althans de kortste klap.
Ik vond dat ik nèt zo stoer moest zijn – ik KON dit – en vastberaden liep ik naar de struik. Ik plukte het versufte kuiken eruit, hield het lijfje in mijn ene hand en met de andere hield ik zijn kopje vast. Ik telde tot drie, hield mijn adem in, telde tot tien, begon wat te zweten, telde tot twintig, bibberde al behoorlijk, telde tot dertig en zocht toen een mooi bakje met een zacht kleedje en wist succesvol een klein bergje gerookte kipfiletsnippers bij het kuiken naar binnen te krijgen.
Ik kan dat dus niet, blijkbaar.
Een dag of vijf hebben we hem verzorgd. Het beest knapte zienderogen op en kreeg zijn opgewekte humeur terug. Op de vijfde dag zag mijn man ineens een moedervogel naar het door mijn zoon leeg verklaarde nest vliegen. Snel de ladder weer opgehaald, oudste zoon weer naar boven en ja hoor! Een nest vol met vogelkuikens! Maar omdat ons kuiken zo gegroeid was – hij lustte de gerookte kip gráág, ik vreesde voor zijn BMI – en het nest aanvankelijk vol leek (net als met een kies in de mond; als je er eentje laat trekken schuiven alle kiezen gewoon op zodat het gat vanzelf verdwijnt) durfde mijn zoon het kuiken niet gewoon bovenop die andere kuikens te leggen. “Ze hadden allemaal hun bekkie open mama! Daar kan ik die van ons toch niet zo maar op gooien?!”
Ineens had mijn middelste zoon er schóón genoeg van. Hij pakte het klamme beest uit de hand van zijn broer, het is nu of nooit, ging met ferme en vastberaden tred de ladder op, frommelde wat in het nest, maakte wat ruimte, en propte ons obese kuiken er gewoon tussen. Alsof hij dat dagelijks deed.
De rest van de vakantie heeft het kuiken lekker in het nest gezeten en werd hij helemaal opgenomen in zijn familie. Kun je nagaan, had ik hem een paar dagen daarvoor nog bijna vermoord!
Een paar weken later vertelde ik dit verhaal – enigszins beschaamd, ik: het watje – aan die ene vriend van die kat en die eigen kipfilets en deze vertelde toen droogkomisch dat je zo’n uit het nest gevallen kuiken gewoon kan laten zitten omdat de moeder hem vanzelf gaat roepen, opspoort en terug in het nest brengt. Er schijnen redelijk vaak kuikens van dat specifieke soort uit nesten te vallen, dat komt omdat die nesten aan de krappe kant gebouwd zijn en de ouders desondanks vrij enthousiast eieren leggen.
Dat sloeg hier in als een bom, kan ik zeggen. De dreun was oorverdovend, de kinderen keken ons kwaad aan en mijn man ging meteen de hond uitlaten.
Ikzelf bekijk het van de zonnige kant: we zijn er toch maar een kleine week zoet mee geweest. Want wat moet je anders op vakantie? Uitrusten?