Zoals gewoonlijk tijdens schoolreisjes, zat ik op deze regenachtige woensdagmorgen naast de buschauffeur. De man was van het optimistische soort en vond praktisch alles “machtig”. Ik was nog niet in die stemming – iets met nèt wakker zijn en niet zo van busreizen houden.
In het begin hebben we gesproken over veiligheid tijdens het rijden. De buschauffeur voelde zich nogal verantwoordelijk voor het vervoeren van vijf klassen kinderen en zwoer zichzelf die ochtend iedereen veilig bij hun papa en mama terug te brengen. Vanaf dat moment was het mijn #bestfriendforever en het bordje wat rechts van mij op het raam hing: “Als alles op je afkomt, dan zit je op de verkeerde rijbaan”, negeerde ik gewoon.
Ik was in het prettige gezelschap van wat moeders, juffen en een vader, en wat mij vooral opviel die dag was de rust. Zulke rust heb ik nog niet eerder meegemaakt. Sowieso in de bus maar ook in het park. In dit veilige park konden de kinderen namelijk zelfstandig rondlopen, iets waar ik niet op voorbereid was.
Iedere volwassene was wél het aanspreekpunt van een eigen groepje kinderen. Dit groepje nam je mee het park in (gelijk hadden wij een lichtgewond kind dankzij de zeer onpraktische, dikke, zachte groene bulten rondom de steunpalen van een attractie – waarschijnlijk goedbedoeld aangebracht ter voorkoming van opbotsen tegen die palen maar met averechts effect; ik ging ook een paar keer bijna languit) en het belangrijkst: je nam de kinderen vooral weer het park mee uit.
Dat was het.
Wat een weelde dat de begeleiders ontslagen waren van koortsachtig achter de kinderen aanrennen! Een luxe opdat wij niet gedwongen werden de hele dag mee te gaan in apparaten die ervoor zorgen dat niets nadien in en rondom het lichaam nog op de juiste plek zit! Want zelfs in de Julianatoren zit een achtbaan die eigenlijk niet te doen is. Vond ik – en de kleuter in het bakje achter mij vond dat ook.
Maar enfin: hier spreekt een moeder die gruwelt van het niet zelf onder controle hebben van hoogte, diepte, krapte, snelheid en gevaar. Opgelucht haalde ik dus adem.
Een paar uur later begon het toch te knagen. Waarom durfde ik eigenlijk niet? Het was een park voor kleine kinderen nota bene!
Vastberaden om thuis tóch te kunnen zeggen dat ook ik stoer was geweest, trok ik door het park.
Te beginnen met de glijbaan – deze was hoog tot bijna in de wolken. Met matje en al stond ik klaar om te glijden toen achter mij een navelhoog jongetje met glimoogjes vroeg: “Mevrouw? Wedstrijdje doen?”.
Jij durft, dacht ik nog. Tegen een vrouw twee keer zo groot kun je wel winnen zeker. Nou, dat zullen we nog wel eens zien! Ik legde mijn matje klaar, zette me schrap, ontdeed me van overbodige ballast en nam een aerodynamische houding aan.
Hij won.
Op een haarlengte na weliswaar, maar hij won.
De volgende stap was één van de helikopters nemen die door het park vlogen, de wieken vastgeklemd aan rails die omhoog werden gehouden door die eerdergenoemde steunpalen. Ik stond vastbesloten in de rij maar begon toch hevig te twijfelen toen ik de enige volwassene bleek tussen al die kleine kinderen. Het gaf een sneuïg totaalbeeld.
Toen ik die zeer krappe helikoptertjes van dichtbij bekeek, was de opborrelende claustrofobie de spreekwoordelijke druppel. Een andere keer, bedacht ik me lafhartig.
Het reuzenrad dan maar; de overtreffende trap van vet eng en vet hoog. Als ik dát durfde, durfde ik alles vond ik. Eenmaal in het reuzenrad bleek ik te overmoedig geweest, hoe hoger het rad draaide hoe meer ik het gevoel had door de bodem van het bakje heen te zakken. Dat doet hoogtevrees met eigenwijze mensen. Het door mij in alle haast meegetrokken, toevallig voorbij slenterende jongetje uit groep 3 (volgens mij wilde hij eigenlijk niet maar ik kan een dwingende blik hebben – dat weet ik) zat mij tijdens het draaien te observeren en probeerde vooral zo luchtig mogelijk te doen. Alsof we gewoon in de tram zaten bijvoorbeeld. Vast uit angst dat ik door kortsluiting in het brein uit het bakje zou springen.
De tweede ronde ging al wat beter – ik durfde zelfs over de rand te gluren – maar was blij dat ik met mijn elastieken benen even later weer op vaste grond stond.
“Zo”, sprak het jongetje voldaan terwijl hij denkbeeldig stof van zijn handen klapte, “jij bent van je hoogtevrees af”.
Dromerig slenterde hij daarna weer dóór, alsof het hele voorval nooit had plaatsgevonden.
Voorts heb ik nog met mijn eigen kind in de achtbaan gezeten – er waren achteraf foto’s om dat te bewijzen maar voor de gehele mensheid was het beter deze niet af te laten drukken -, hebben wij ons tóch in de helikopter weten te persen – wat niet zozeer claustrofobie opwekte als bij het uistappen wèl een zeer realistisch gevoel van wedergeboorte -, en hebben wij ons laten lanceren in een klein bootje – wat met een noodgang van links naar rechts over een rails schoot en ik daar blijkbaar zo’n raar gezicht bij trok dat mijn hartendiefje me de hele rit heeft uitgelachen.
Desondanks zet ik dit park hoog op de lijst van geslaagde bestemmingen voor schoolreisjes. Dat dan weer wel. De kinderen – en wij heus ook – hebben werkelijk genoten!
(En: we kregen ook nog vrijkaartjes, kunnen we nóg een keer los in Apeldoorn!)
Evie