Laatst, in de Lidl, liep ik weer eens tegen heug en meug de weekboodschappen bijeen te zoeken. Boodschappen doen is sowieso geestdodend en depressief werk, een herhaling van zetten waarbij niks te lachen valt, laat stáán in de Lidl. Als je visueel bent ingesteld en je humeur direct beïnvloed wordt door wat het oog ziet, het zintuig ‘zien’ daarbij ieder moment van de dag op volle toeren draait en je enkel gedijt in een omgeving van zachte, genuanceerde tinten en lichtstralen, moet je niet bij de Lidl wezen.
Het is dankzij de stem in mijn hoofd – welke in het breindepartement ‘Schuldgevoel en Onzekerheid’ scandeert: “Wees toch dankbaar dat je de welvaart bezit om boodschappen te kúnnen doen!” – dat ik mij morrend richting Lidl sleep. Een overigens door de maatschappij aan mij opgelegd adagium want veel medestanders heb ik tot nu toe niet kunnen vinden, blijkbaar beleeft iedereen veel plezier aan boodschappen doen.
“WAAR NOU TOCH GODVERREDOMME DAT ROGGEBROOD GEBLEVEN IS?”
Eén moment van twijfel tussen pindakaas mét of pindakaas zonder nootjes greep mijn onderbewuste direct aan om weg te dromen naar betere tijden. Echter; door deze krachtzin achter me schrok ik op uit mijn korte dagdroom en verwachtingsvol keek ik om.
Ik woon nu zestien jaar in Friesland en als ik één ding heb geleerd over Friezen is dat ze – over de breedte genomen – zich weten te beheersen. In vergelijking met Westerlingen dan hè, mijn enige vergelijkingsmateriaal. U moet eens in mijn ouderlijk huis een omstreden stelling op de eetkamertafel deponeren, u weet niet wat u meemaakt. Net een stel Italianen. Dat expressieve karakter heb ik ook, het is dankzij mijn Friese man die heftige zaken dusdanig weet te nuanceren dat ik vaak met afgekoelde en wegebbende opwinding overblijf.
Vandaar ook mijn verbazing over deze meneer. In het Westen hebben we geleerd in zo’n geval óf te negeren (want: de zoveelste idioot) óf instemmend mee te klagen. Hier schrokken de mensen om ons heen zichtbaar en liepen fluisterend weg. Ik was nieuwsgierig, had ik hier dan eindelijk een medestander te pakken? Die, net als ik, een vlammende hekel heeft aan boodschappen doen en ook nóóit wat kan vinden?
Het platte accent verried een grootstedelijke afkomst.
“Allemachtig, iedere week verplaatsen ze dat spul weer. Ben je net gewend! Rijstwafels, ik mot geen rijstwafels, ik mot roggebrood.
Jongedame? Weet jij misschien waar het roggebrood ligt?”
Hij had het tegen mij want iedereen was al weggelopen. Ik zei hem dat ik het niet wist, als ik iets vies vind is het wel roggebrood.
Als bij toverslag kwam er een nietsvermoedende, geüniformeerde jongeman om de hoek, waarschijnlijk op weg om een vak te vullen.
“Zeg knul, wat heb je gedaan met dat roggebrood? Ik kan het nergens vinden. Waarom dat spul constant verplaatsen, tis me een raadsel. Ik koop altijd dit roggebrood want verderop is het twee keer zo duur. Maar als ik me nou elke keer het apezuur mot zoeken naar dat roggebrood van jou gaat de winst gauw weg. Tijd is geld hè. Hier, ik zie wel rijstwafels staan maar die mot ik niet!”
De jongen bleef kalm en netjes, wees het roggebrood aan, niet eens zover bij ons vandaan en legde geduldig uit dat dit een gloednieuwe winkel is en de indeling anders dan in het pand wat aan de overkant had gestaan. De ironie ontging de man volkomen en hij liep met het roggebrood en vastberaden tred richting kassa. Ik kreeg nog een knipoog als toegift.
Hoe het kan weet ik niet, maar ik heb de rest van de boodschappen fluitend gedaan.