Toen ik vanmiddag na het werk rond een uur of vijf in nagenoeg levenloze toestand buiten in de tuin een artikel in de Volkskrant had gelezen over het nut van het nietsdoen, schaarde mijn jongste zoon zich bij mij.
Deze zoon is al een paar dagen licht verontwaardigd over het feit dat zijn moeder in deze zomerperiode meer dan gemiddeld moet werken. Het argument dat dit noodzakelijk is willen wij ons straks drie weken op een Franse camping te buiten gaan, is aan dovemansoren gericht. Hij brengt het liefst zijn zomervakantie duimend en vastgeklampt aan moeders onderbeen door.
Het artikel wat ik zojuist had gelezen zette me wel aan het denken.
Van nature ben ik best lui. Ik zou mijn dagen uitstekend kunnen vullen met niet-praten en niet-bewegen. Op een zomerse namiddag besteed ik mijn tijd het liefst loom hangend in een lekkere tuinstoel, zwijgend, terwijl de enige beweging die ik maak het omslaan van een bladzijde uit mijn boek is.
Iedere ouder van jonge kinderen weet dat dit soort tijdsbestedingen sinds de komst van het grut voortaan ondenkbaar zijn geworden, tenzij u het ten koste wil laten gaan van de algemene gezondheid van uw wederhelft. Het toeval wil echter dat ik, dankzij aanhoudende darmongemakken en de daarbij horende vermoeidheid, gistermiddag drie uur lang in de tuin mijn boek heb zitten lezen. Mijn man deed binnen onduidelijke dingen achter de laptop terwijl mijn kroost via hun Wii afstandsbedieningen op tv allerlei zombies definitief het hiernamaals in joegen.
Ik heb mij daar achteraf geenszins schuldig over gevoeld, de lange, lange lijst met vakantieklussen ten spijt, maar dat is dan ook alleen maar terug te voeren op eerdergenoemde verlammende staat van lamlendigheid en de daarbij horende knikkende knieën.
Na het lezen van dit artikel voelde ik me zelfs opgelucht; luieren blijkt gezond te zijn.
Kinderen daarentegen praten veel en graag. Zij stuiteren op hun stoel onder het eten en doen om de haverklap onlogische mededelingen die het fatsoenlijk kunnen functioneren van het overbelaste ouderbrein voortdurend ondermijnen. Het beste voorbeeld hiervan is de opmerking die ik laatst te verduren kreeg, direct nadat ik het huis binnenstapte na een lange dag arbeid: “Mama? Ik ga even wat aan papa vragen!”
Papa bevond zich op nog geen zes meter afstand van mama.
Daarom rees bij mij vanmiddag de vraag hoe het lui-zijn te combineren valt met het hebben van jonge kinderen die graag en veel praten en bewegen.
Het antwoord daarop volgde vanzelf.
Jari kwam bij mij zitten op één van de drie tuinbankjes. Ik legde mijn krant weg en draaide op mijn buik. Jari draaide meteen ook op zijn buik, op het warme en zachte tuinkussen. Hij lag in de schaduw en ik in de zon.
Terwijl we loom met onze vingernageltjes het mos tussen de tegels weg krabden ontstond er een diep filosofisch gesprek wat je alleen kunt voeren op zomerse dagen als vandaag.
We hebben de lichaamslengte van zijn nicht proberen te schatten, de hardheid van mijn slipper besproken, ik weet nu dat lavendel zijn lievelingsplant is en dat Jorrit op dit moment op vakantie is in Frankrijk. Maar dat laatste wist hij niet zeker.
Dankzij de ruime stiltes tussendoor heeft ons gesprek zeker twintig minuten geduurd. Toen ging hij voetballen.
Er is nog hoop.