Gisteravond in bed, toen ik de slaap niet kon vatten, dacht ik aan de hommel. Ik kwam laatst een plaatje over deze vriendelijke reus tegen en daarop stond dat de hommel statistisch gezien helemaal niet zou moeten kunnen vliegen, nog specifieker: volgens de wetten van de aerodynamica is het onmogelijk. Zijn corpulente lichaam zou eigenlijk te zwaar moeten zijn om door de relatief kleine vleugeltjes te kunnen worden gedragen. Desalniettemin vliegt het beest stug door, in totale onwetendheid van dit gegeven, en aangezien niemand de hommel hier op attendeert, zal hij daar nog wel even mee door gaan. Dat verklaart trouwens wel het feit waarom hij van bloem tot bloem vliegt; kan-ie even uitrusten.
Bovengenoemd feit wordt nog wel eens gebruikt ter illustratie van het gebrek aan doorzettingsvermogen van de mens. Immers; de obese hommel wordt door de gehele aerodynamisch vliegensvlugge insectenwereld uitgelachen en zal zich ongetwijfeld het lazarus moeten wapperen wil hij zichzelf in de lucht houden, tóch vliegt hij onverstoorbaar door. Op zich een grappig gegeven maar met doorzettingsvermogen heeft het niks te maken. De hommel weet gewoon niet beter.
Wél kun je filosoferen over wat het niet kunnen nadenken voor effect heeft, in combinatie met instinct. Zo deed ik dat dus laatst met één van mijn kinderen, de zoon die al eerder op luide toon klaagde dat hij sinds kort filosofieles krijgt op school: “Vet saaaaaaai is dat”.
Ik wees hem op het feit dat dit juist een bijzonder goede ontwikkeling is op school, filosoferen is goed voor je. Het zorgt ervoor dat vastgeroeste oogkleppen afgaan en je buiten je range leert kijken. Bovendien filosofeert nou juist dit kind al zolang als het kan praten, maar blijkbaar was hij zich daar niet van bewust.
Even tussendoor: zou het trouwens niet zo kunnen zijn dat de hommel door warme lucht tussen zijn haren mede gedragen wordt? Warme lucht stijgt toch omhoog? Waarom anders al dat haar? Ik vind het wel het meest leuke aan de hommel, dat fluweelzachte donsdek. Het liefst zou je hem aaien.
Ondanks zijn hevig brommend geluid, dat je naar de hemel doet turen in afwachting van een aanstormende traumahelikopter – inclusief wervelende luchtstroom waardoor wapperende kinderharen ontstaan – hebben hommels door dat haar een onweerstaanbare aantrekkingskracht op kinderen. Anders dan wespen, de meest nutteloze wezens op aarde, die zogenaamd spinnenvoer zouden zijn – nou, dan mogen die spinnen wel eens beter hun best doen. Zij met die taille hebben sowieso al vier slachtoffers gemaakt in dit gezin; wij zijn geprikt in oor, nek, voet, schouder en decolleté. Maar dat is weer een ander verhaal.
Hoewel het vermogen tot vliegen van de hommel in eerste instantie niks te maken lijkt te hebben met doorzettingsvermogen, kan het onbedoeld wel als dusdanig werken, geef ik schoorvoetend toe. Zondag deed ik op de sportschool een nogal belachelijke bil-oefening: voorover gebukt, kont naar achteren, met het bovenlijf op een steun en de handen aan een soort stuur, mijn ene voet op een plankje en een schuimrubberen rol in de knieholte van het andere been – deze rol moest ik met gestrekt been naar achter duwen.
Mij zeer bewust van de rest van het sportend publiek drukte ik aarzelend de rol naar achter. Ik voelde me in het geheel niet op mijn gemak.
Ineens dacht ik aan het plaatje met de hommel en dat hij niet nadenkt over zijn vliegende worsteling maar deze gewoon uitvoert. Immers: indien hij ging zitten sippen op een stevig blad, zou hij nóóit ergens komen.
Ik gooide er tien kilo bovenop en drukte, met hernieuwde krachten, vastberaden de rol naar achteren.
En dus werkte het plaatje wél op mijn doorzettingsvermogen, ondanks mijn eerdere bewering van niet.
Al zal dat trouwens de hommel aan zijn harige bips roesten.
– Evie